Uren, dagen, maanden, jaren

Geen audio beschikbaar
Uren, dagen, maanden, jaren

Afspeelinstellingen

Tempo:

Informatie over dit gezang

Auteur(s):

R. Feith (1753 - 1824)
18e eeuw
Uren, dagen, maanden, jaren
Uren, dagen, maanden, jaren

1Uren, dagen, maanden, jaren
vliegen als een schaduw heen;
Ach! wij vinden, waar wij staren,
niets bestendigs hier beneên!
Op den weg, die wij betreden,
staat geen voetstap, die beklijft:
Al het heden wordt verleden,
schoon ’t ons toegerekend blijft!

2Voorgeslachten kwijnden henen,
en wij bloeien op hun graf;
Ras zal ’t nakroost ons bewenen:
’t mens valt als blaadren af.
’t Stof, door eeuwen zaamgelezen,
houdt het zelfde graf bewaard:
Buiten U, o eeuwig Wezen!
Ach! wat was de mens op aard!

3Maar door U aan ’t niet onttogen,
liet Uw gunst hem niet alleen;
Godlijk licht omscheen zijn ogen,
en zijn nietigheid verdween:
Onder Uw genadeleiding
wordt hem deze levensbaan
slechts ontwikkling, voorbereiding
tot een eindeloos bestaan.

4Dat de tijd hier ’t al verover’,
aan geen tijdperk hangt mijn lot;
Gij, Gij blijft mij altijd over,
Gij blijft eindeloos mijn God:
Welk een ramp mij hier ook nader’,
’k vind in U mijn rustpunt weêr;
Gij blijft in Uw’ Zoon mijn Vader,
wat verander’, wat verkeer’.

5Vader, onder al mijn noden,
Vader, onder heil en straf,
Vader, ook in ’t rijk der doden,
Vader, ook in ’t zwijgend graf;
Waar ik ooit verandring schouwe,
Gij, o God! houdt eeuwig stand:
Ook mijn stof rust op Uw trouwe,
sluimert in Uw Vaderhand!

6Snelt dan, jaren, snelt vrij henen
met uw blijdschap en verdriet;
Welk een ramp ik moog bewenen,
God, mijn God, verandert niet:
Blijft mij alles hier begeven,
voortgeleid door Zijne hand
schouw ik, uit dit nietig leven,
in mijn eeuwig vaderland.