Is God de Heer' maar voor mij

Geen audio beschikbaar
Is God de Heer' maar voor mij

Afspeelinstellingen

Tempo:

Informatie over dit gezang

Auteur(s):

Paul Gerhardt (1607 - 1676)
Ad den Besten (1923 - 2015)
Augsburg (1609)
Is God de Heer' maar voor mij
Is God de Heer' maar voor mij

1Is God de Heer' maar voor mij,
wat zou mij tegen zijn?
Ik roep: ach Heere, hoor mij!
en wat mij kwelt wordt klein.
al heeft zich ook verheven
de macht van hel en dood,
ik heb voor heel mijn leven
in God mijn bondgenoot.

2Dit weet ik vast en zeker,
dat mij de Heer' bemint,
dat Hij mijn deel, mijn beker,
mijn Vader is, mijn vriend,
dat Hij geen kwaad kan willen,
dat Hij mij bij wil staan,
dat Hij de storm zal stillen,
mijn vijand zal verslaan.

3De grond van mijn vertrouwen
is Christus, in zijn bloed
is voor wie op Hem bouwen
Gods heil in overvloed.
Ik vind in eigen leven
niets lieflijks hier op aard;
wat Hij mij heeft gegeven
alleen is minnenswaard.

4Mijn Jezus is mijn ere.
Had Hij niet, Hij, mijn licht
bij mij in willen keren,
'k zou voor Gods aangezicht
niet staande kunnen blijven:
zijn bliksem zou mij slaan
en in levenden lijve
zou 'k in Gods vuur vergaan.

5O liefde, Hij die bluste
't vuur dat een mens verteert,
doet in zijn trouw mij rusten,
meer dan ik heb begeerd.
Ja, ik wil dapper wezen
in alle tegenspoed:
ik hoef voor niets te vrezen,
Hij schonk mij heldenmoed.

6Zijn Geest wil in mij wonen,
Hij richt mijn wens en wil,
en wat er ook mag komen,
Hij spreekt en maakt mij stil.
Al wat de Heer van binnen
geplant heeft, rijpt tot vrucht.
Hij is de Geest, die in mij
en met mij Vader! zucht.

7En als het nacht gaat worden,
een nacht vol schrik en pijn,
dan zucht de Geest in woorden
die onuitzegbaar zijn.
En wat mijn hart wil spreken,
maar wat geen stem meer krijgt,
is taal voor Hem en teken,
als Hij zich overneigt.

8Dan spreekt van zoete dingen
zijn Geest tot mijnen geest:
dat God zijn gunstelingen
rust geeft, hun ziel geneest,
en dat Hij voor hen bouwde
een schone, nieuwe stad,
waar 't dat haar aanschouwde
vindt wat het zoekt, zijn schat.

9Wat er mij ook gebeure,
in eeuwigheid zijt Gij,
en wat ter wereld, Here,
zou scheiden U en mij?
Al tonen zich verbolgen
de groten van de tijd,
geen honger of vervolging,
niets dat mij van U scheidt.

10't Zij engelen of machten,
Gij maakt mij van hen vrij.
Der diepten donk're krachten,
der hoogten hovaardij,
zij mogen mij verdrukken
en doden, Gij houdt stand;
zij kunnen mij niet rukken,
Heer Jezus, uit uw hand.

11Mijn hart wil blij opspringen,
het kan niet treurig zijn,
ik lach en loop te zingen
in louter zonneschijn.
De zon die staat te stralen,
o Jezus, dat zijt Gij.
Ik dank U duizendmalen,
wat zijt Gij goed voor mij!