Psalm 46

Geen audio beschikbaar
Psalm 46

Afspeelinstellingen

Tempo:

Iso-ritmisch:

Informatie over deze psalm

Auteur(s):

Laus Deo
Salus Populo
D. Sanderman
Psalm 46
Psalm 46

1 God is een toevlucht voor de Zijnen,
Hun sterkt', als zij door droefheid kwijnen;
Zij werden steeds Zijn hulp gewaar,
In zielsbenauwdheid, in gevaar;
Dies zal geen vrees ons doen bezwijken,
Schoon d' aard' uit hare plaats mocht wijken,
Schoon 't hoogst gebergt', uit zijne stee,
Verzet wierd in het hart der zee.

2 Laat vrij het schuimend zeenat bruisen;
D' ontroerde waatren hevig ruisen;
De golven mogen, door haar woen,
Het berggevaarte daavren doen:
De stad, het heiligdom, de woning,
Van God, den allerhoogsten Koning,
Wordt in haar muren, t' allen tijd;
Door beekjes der rivier verblijd.

3 Geen onheil zal de stad verstoren,
Waar God Zijn woning heeft verkoren.
God zal haar redden uit de nood
Bij 't dagen van het morgenrood.
Men zag de heidnen kwaad beramen;
De koninkrijken spanden samen;
Maar God verhief Zijn stem, en d' aard',
Versmolt, voor 's Hoogsten toorn vervaard.

4 De Heer', de God der legerscharen,
Is met ons, hoedt ons in gevaren.
De Heer' de God van Jakobs zaad,
Is ons een burg, een toeverlaat.
Komt, wilt op 's Heeren daden merken;
Aanschouwt des Hoogsten grote werken;
Zijn macht, die nooit te stuiten is,
Maakt d' aarde tot een wildernis.

5 God stilt, alom, het orelogen;
Zijn arm verbreekt de taaie bogen,
Doet spies en speer aan stukken slaan,
En wagens door het vuur vergaan.
"Laat af", dus spreekt de Heer' der heeren,
"Weet, Ik ben God; elk moet Mij eren;
Het heidendom, ja, 't gans heelal,
Verhoge Mij met lofgeschal."

6 De Heer', de God der legerscharen,
Is met ons, hoedt ons in gevaren;
De Heer', de God van Jakobs zaad,
Is ons een burg, een toeverlaat.