Statenvertaling

Romeinen 4

Romeinen

Ook Abraham, de stamvader van de Joden, werd door het geloof rechtvaardig voor God. Abraham is daarmee de vader van alle gelovigen, uit Joden en heidenen.

Abrahams rechtvaardiging niet uit de werken

4 1 WAT zullen wij dan zeggen adat Abraham, onze vader, 1verkregen heeft 2naar het vlees?

2 Want indien Abraham uit de werken gerechtvaardigd is, zo heeft hij 3roem, 4maar niet bij God.

3 Want wat zegt de Schrift? bEn Abraham 5geloofde God, en 6het is hem gerekend tot rechtvaardigheid.

4 Nu, dengene 7die werkt, wordt het loon niet toegerekend naar genade, maar 8naar schuld.

5 Doch dengene 9die niet werkt, maar 10gelooft in Hem Die 11den goddeloze rechtvaardigt, wordt 12zijn geloof 13gerekend tot rechtvaardigheid.

6 Gelijk ook David 14den mens zalig spreekt welken God de rechtvaardigheid toerekent zonder werken,

7 15Zeggende: cZalig zijn zij welker ongerechtigheden vergeven zijn, en welker zonden bedekt zijn;

8 Zalig is de man welken de Heere de zonde niet toerekent.

Abrahams rechtvaardiging ook niet uit de besnijdenis

9 Deze 16zaligspreking dan, is die alleen over de besnijdenis of ook over de voorhuid? Want wij zeggen dat Abraham het geloof gerekend is tot rechtvaardigheid.

10 Hoe is het hem dan toegerekend? 17Als hij in de besnijdenis was, of 18in de voorhuid? Niet in de besnijdenis, maar in de voorhuid.

11 dEn hij heeft 19het teken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid was toegerekend; opdat hij zou zijn 20een vader van allen die geloven in de voorhuid zijnde, teneinde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend worde,

12 En een vader der besnijdenis, dengenen namelijk die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die ook wandelen in de voetstappen des geloofs van onzen vader Abraham, hetwelk in de voorhuid was.

Abrahams rechtvaardiging uit het geloof

13 Want de belofte is niet 21door de wet aan Abraham of zijn zaad geschied, namelijk dat hij 22een erfgenaam der wereld zou zijn, maar door de rechtvaardigheid des geloofs.

14 eWant indien degenen 23die uit de wet zijn, 24erfgenamen zijn, zo is het geloof 25ijdel geworden en de beloftenis 26tenietgedaan.

15 Want de wet 27werkt toorn; fwant waar 28geen wet is, daar is ook 29geen overtreding.

16 Daarom 30is zij 31uit het geloof, opdat zij zij 32naar genade, teneinde de belofte 33vast zij al den zade, niet alleen dat 34uit de wet is, maar ook dat 35uit het geloof van Abraham is, gwelke een vader is 36van ons allen

17 (Gelijk geschreven staat: hIk heb u tot 37een vader van vele volken gesteld), 38voor Hem aan Welken hij geloofd heeft, namelijk God, 39Die de doden levend maakt, en 40roept de dingen die niet zijn, alsof zij waren.

18 41Welke 42tegen hoop 43op hoop 44geloofd heeft dat hij zou worden een vader van vele volken, volgens hetgeen gezegd was: i45Alzo zal uw zaad wezen.

19 En niet verzwakt zijnde in het geloof, heeft hij zijn eigen lichaam 46niet aangemerkt, dat alrede verstorven was, alzo hij omtrent honderd jaren oud was, noch ook 47dat de moeder in Sara verstorven was.

20 kEn hij heeft 48aan de beloftenis Gods niet getwijfeld door ongeloof, maar is gesterkt geweest in het geloof, 49gevende God de eer,

21 lEn ten volle verzekerd zijnde dat hetgeen beloofd was, Hij ook 50machtig was te doen.

22 Daarom is het hem ook tot rechtvaardigheid gerekend.

23 m51Nu is het niet alleen om zijnentwil geschreven, dat het hem toegerekend is,

24 Maar ook om onzentwil, welken het zal toegerekend worden, namelijk dengenen 52die geloven in Hem Die Jezus, onzen Heere, uit de doden opgewekt heeft,

25 Welke 53overgeleverd is 54om onze zonden en opgewekt 55om onze rechtvaardigmaking.