Statenvertaling

Romeinen 12

Romeinen

Paulus geeft praktisch onderwijs voor het dagelijkse leven. Hij wijst op de verantwoordelijkheid van een christen voor de kerk en het goedhouden van de onderlinge relaties.

De Gode welbehaaglijke offerande

12 1 IK 1 bid u dan, broeders, 2door de ontfermingen Gods, adat gij 3uw lichamen b4stelt tot 5een levende, 6heilige en7Gode welbehaaglijke offerande, welke is uw 8redelijke godsdienst.

2 cEn wordt 9dezer wereld 10niet gelijkvormig, maar 11wordt veranderd door de vernieuwing uws 12gemoeds, dopdat gij moogt 13beproeven welke de goede en welbehagende en volmaakte 14wil van God is.

3 Want door 15de genade edie mij gegeven is, 16zeg ik 17een iegelijk die onder u is, fdat hij niet 18wijs zij boven hetgeen men behoort wijs te zijn, maar dat hij 19wijs zij tot 20matigheid, gelijk als 21gGod 22een iegelijk 23de mate des geloofs 24gedeeld heeft.

4 25Want hgelijk wij in één lichaam vele leden hebben, en de leden alle niet dezelfde werking hebben,

5 iAlzo zijn wij velen één lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden.

6 26Hebbende nu kverscheidene 27gaven, naar de genade die ons gegeven is,

7 28Zo laat ons die gaven besteden, hetzij 29lprofetie, naar 30de mate des geloofs; mhetzij 31bediening, in het bedienen; hetzij 32die leert, in het leren;

8 Hetzij 33die vermaant, in het vermanen; 34die uitdeelt, n35in eenvoudigheid; 36die een voorstander is, in naarstigheid; 37die barmhartigheid doet, o38in blijmoedigheid.

Opwekking tot liefde

9 39De liefde zij 40ongeveinsd. pHebt 41een afkeer van het boze, en 42hangt het goede aan.

10 qHebt elkander 43hartelijk lief met 44broederlijke liefde, rmet eer de een den ander 45voorgaande.

11 Zijt niet 46traag 47in het benaarstigen. 48Zijt vurig van geest. 49Dient den Heere.

12 s50Verblijdt u 51in de hoop. tZijt geduldig in de verdrukking. vVolhardt in het gebed.

13 x52Deelt mede tot de behoeften 53der heiligen. y54Tracht naar herbergzaamheid.

14 zZegent hen die u vervolgen; 55zegent, en 56vervloekt niet.

15 57Verblijdt u met de blijden, en weent met de wenenden.

16 aWeest 58eensgezind onder elkander. bTracht niet naar 59de hoge dingen, 60maar voegt u 61tot de nederige. 62Zijt niet wijs bij uzelven.

17 c63Vergeldt niemand kwaad voor kwaad. d64Bezorgt hetgeen eerlijk is 65voor alle mensen.

18 eIndien het 66mogelijk is, 67zoveel in u is, houdt vrede met 68alle mensen.

19 fWreekt uzelven niet, beminden, maar 69geeft den toorn plaats; want er is geschreven: gMij komt de wrake toe; Ik zal het vergelden, zegt de Heere.

20 hIndien dan 70uw vijand 71hongert, zo 72spijzig hem; indien hem dorst, zo geef hem te drinken; want dat doende zult gij 73kolen vuurs op zijn hoofd hopen.

21 Word 74van het kwade niet 75overwonnen, maar 76overwin het kwade 77door het goede.