Statenvertaling

Psalmen 51

Psalmen

In deze boetpsalm belijdt David zijn zonde met Bathséba en de moord op Uría voor de HEERE. Hij erkent dat hij zondig is en smeekt om vergeving van de HEERE. Hij vraagt of de HEERE hem wil herstellen en de vreugde wil teruggeven. Ook bidt hij voor de opbouw van Jeruzalem.

Vierde boetpsalm

51 1 EEN psalm van David, voor den 1opperzangmeester;

2 Toen de aprofeet Nathan tot hem was gekomen, nadat hij tot bBathséba was 2ingegaan.

3 Zijt mij genadig, o God, naar Uw goedertierenheid; 3delg mijn overtreding uit, naar de 4grootheid Uwer barmhartigheden.

4 Was mij 5wel van mijn ongerechtigheid, en reinig mij van mijn zonde.

5 Want ik 6ken mijn overtredingen, en mijn zonde is steeds voor mij.

6 Tegen U, U 7alleen, heb ik gezondigd, en gedaan wat 8kwaad is in Uw ogen; copdat Gij 9rechtvaardig zijt in Uw spreken en rein zijt in Uw richten.

7 Zie, ik ben in 10ongerechtigheid 11geboren, en in zonde heeft mij mijn moeder 12ontvangen.

8 Zie, Gij hebt lust tot 13waarheid in het 14binnenste, en in het 15verborgene maakt Gij mij wijsheid bekend.

9 Ontzondig mij met d16hysop, en ik zal rein zijn; was mij, en ik zal witter zijn dan sneeuw.

10 Doe mij vreugde en blijdschap 17horen; dat de 18beenderen zich verheugen, die Gij verbrijzeld hebt.

11 19Verberg Uw aangezicht van mijn zonden, en 20delg uit al mijn ongerechtigheden.

12 21Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in het binnenste van mij een 22vasten geest.

13 23Verwerp mij niet van Uw aangezicht, en neem Uw 24Heiligen Geest niet van mij.

14 Geef mij weder de 25vreugde Uws heils; en de 26vrijmoedige geest ondersteune mij.

15 27Zo zal ik den overtreders Uw wegen leren; en de zondaars zullen zich tot U bekeren.

16 Verlos mij van 28bloedschulden, o God, Gij God mijns heils, zo zal mijn tong Uw 29gerechtigheid vrolijk roemen.

17 Heere, 30open mijn lippen, zo zal mijn mond Uw lof verkondigen.

18 Want Gij hebt 31geen lust tot offerande, anders zou ik ze geven; in brandoffers hebt Gij geen behagen.

19 De offeranden 32Gods zijn een gebroken geest; een 33gebroken en 34verslagen hart zult Gij, o God, niet verachten.

20 Doe wel bij 35Sion 36naar Uw welbehagen, bouw de muren van Jeruzalem op.

21 Dan zult Gij lust hebben aan de offeranden der 37gerechtigheid, aan brandoffer en 38een offer dat gans verteerd wordt; dan zullen 39zij varren offeren op Uw altaar.