Statenvertaling
Jesaja 49
Jesaja
De Knecht des HEEREN zal Israël en de volken verlossen. Vanuit alle windstreken zal God Zijn volk samenbrengen in Jeruzalem.
Het Licht der heidenen
49 1 HOORT 1 naar Mij, 2gij eilanden, en luistert toe, gij volken van verre. De HEERE heeft 3Mij geroepen van den buik aan, van 4Mijner moeders ingewand af heeft Hij 5Mijn Naam 6gemeld.
2 En Hij heeft Mijn mond 7gemaakt als een scherp zwaard, 8onder de schaduw Zijner hand 9heeft Hij Mij bedekt; en Hij heeft Mij 10tot een zuiveren 11Pijl gesteld, in Zijn pijlkoker heeft Hij Mij verborgen.
3 En Hij heeft tot Mij gezegd: 12Gij zijt Mijn Knecht, Israël, 13door Welken Ik verheerlijkt zal worden.
4 Doch 14Ik zeide: Ik heb 15tevergeefs gearbeid, Ik heb Mijn kracht 16onnuttelijk en ijdellijk 17toegebracht; 18gewisselijk, 19Mijn recht is bij den HEERE en Mijn werkloon is bij Mijn God.
5 En nu zegt de HEERE, Die Mij Zich van moeders buik af tot een Knecht geformeerd heeft, dat Ik 20Jakob tot Hem wederbrengen zou, 21maar Israël zal zich 22niet verzamelen laten; 23nochtans zal Ik verheerlijkt worden in de ogen des HEEREN, en Mijn God 24zal Mijn Sterkte zijn.
6 Verder zeide Hij: 25Het is te gering dat Gij Mij een Knecht zoudt zijn om 26op te richten de stammen Jakobs en om weder te brengen 27de bewaarden in Israël; Ik heb U ook gegeven 28tot een Licht der heidenen, om 29Mijn Heil te zijn tot aan het einde der aarde.
7 Alzo zegt de HEERE, de Verlosser Israëls, 30zijn Heilige, tot 31de verachte Ziel, tot Dien aan Welken 32het volk een gruwel heeft, 33tot den Knecht dergenen 34die heersen: Koningen 35zullen het zien en 36opstaan, ook vorsten, en 37zij zullen zich voor U buigen; 38om des HEEREN wil, 39Die getrouw is, 40des Heiligen Israëls, 41Die U verkoren heeft.
8 Alzo zegt 42de HEERE: a43In den tijd des welbehagens 44heb Ik 45U verhoord 46en ten dage des heils 47heb Ik U geholpen; en 48Ik zal U bewaren en Ik zal U geven 49tot een Verbond 50des volks, om 51het aardrijk op te richten, om 52de verwoeste erfenissen te doen beërven;
9 Om te zeggen 53tot de gebondenen: Gaat uit; tot hen 54die in duisternis zijn: 55Komt tevoorschijn. 56Zij zullen 57op de wegen weiden en op alle hoge plaatsen zal hun weide wezen.
10 58Zij zullen niet bhongeren, noch dorsten, en de hitte en de zon zal hen 59niet steken; want hun 60Ontfermer zal hen leiden, en 61Hij zal hen aan de springaders der wateren zachtkens leiden.
11 En 62Ik zal al Mijn bergen tot een weg maken, en Mijn banen zullen verhoogd 63zijn.
12 Zie, dezen zullen van verre komen; en zie, die van het noorden en 64van het westen, en genen uit het land 65Sinim.
13 66Juicht, gij hemelen, en verheug u, gij aarde, en 67gij bergen, maakt gedreun met gejuich; want de HEERE heeft Zijn volk vertroost, en Hij zal Zich over Zijn ellendigen ontfermen.
Sions klacht en vertroosting
14 Doch 68Sion zegt: De HEERE heeft mij verlaten, en de Heere heeft mij vergeten.
15 Kan ook een vrouw 69haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over den 70zoon haars buiks? 71Ofschoon dezen 72vergaten, zo zal Ik toch 73u niet vergeten.
16 Zie, 74Ik heb u in de beide handpalmen 75gegraveerd; 76uw muren 77zijn steeds vóór Mij.
17 Uw 78zonen zullen zich haasten; maar79uw verstoorders en uw verwoesters zullen 80van u uitgaan.
18 cHef uw ogen op rondom, en zie, 81al dezen vergaderen zich, zij komen 82tot u; zo waarachtig als Ik leef, spreekt de HEERE, zekerlijk, gij zult u 83met al dezen 84als met een sieraad bekleden, en gij zult hen u aanbinden 85gelijk een bruid.
19 Want 86in uw woeste en uw eenzame plaatsen, en uw 87verstoord land, gewisselijk, 88nu zult gij 89benauwd worden van inwoners; en 90die u verslonden, zullen zich verre van u maken.
20 Nog zullen 91de kinderen waarvan gij beroofd waart, zeggen voor uw oren: 92De plaats is mij te nauw, 93wijk voor mij, dat ik wonen mag.
21 En 94gij zult zeggen in uw hart: Wie heeft mij dezen gegenereerd, aangezien ik van kinderen beroofd en eenzaam was? Ik was 95in de gevangenis gegaan en 96weggeweken; wie heeft mij dan dezen opgevoed? Zie, ik was alleen overgelaten; waar waren dezen?
22 Alzo zegt de Heere HEERE: Zie, 97Ik zal Mijn hand opheffen tot de heidenen, en tot de volken zal Ik Mijn banier 98opsteken; 99dan zullen zij uw zonen in de armen brengen, en uw dochters zullen op den schouder gedragen worden.
23 En 100koningen zullen uw voedsterheren zijn, 1hun vorstinnen uw 2zoogvrouwen; 3zij zullen zich voor u buigen met het aangezicht ter aarde en zij 4zullen het stof uwer voeten lekken; en gij zult weten dat Ik de HEERE ben, dat zij niet beschaamd zullen worden die Mij verwachten.
24 d5Zou ook een machtige de vang ontnomen worden, of zouden de gevangenen 6eens rechtvaardigen ontkomen?
25 Doch alzo zegt de HEERE: 7Ja, de gevangenen des machtigen zullen hem ontnomen worden, en de vang des tirans zal 8ontkomen; want 9met uw twisters zal Ik twisten en uw kinderen zal Ik 10verlossen.
26 En 11Ik zal uw verdrukkers spijzen met hun eigen vlees, en evan hun eigen bloed zullen zij dronken worden als van zoeten wijn; en 12alle vlees zal gewaarworden dat Ik, de HEERE, uw Heiland ben en uw Verlosser, de Machtige Jakobs.
Probeer
gratis
Lees de Bijbel met Uitleg
Maak een account aan en krijg toegang tot de extra content van de Bijbel mét uitleg!
- Bijbel mét uitleg
- Achtergrondinformatie
- Landkaarten en illustraties
- Bijbelverklaring van Matthew Henry
- Bijbelverklaring van Johannes Calvijn
- Notities en markeringen