Statenvertaling

Hebreeën 11

Hebreeën

Het hoofdstuk begint met een korte beschrijving van het geloof. Het is de grond voor een levende hoop. Aan de hand van voorbeelden uit het leven van oudtestamentische gelovigen wordt duidelijk gemaakt hoe geloof en hoop functioneerden in hun leven en hen aanspoorden tot volharding en trouw.

De wolk der getuigen

11 1 HET geloof nu is 1een vaste grond der dingen die men hoopt, en2een bewijs 3der zaken die men niet ziet.

2 Want door hetzelve hebben 4de ouden 5getuigenis bekomen.

3 Door het geloof verstaan wij adat 6de wereld 7door het woord Gods is 8toebereid, balzo dat de dingen die men ziet, 9niet geworden zijn uit dingen die gezien worden.

4 Door het geloof cheeft Abel 10een meerdere offerande Gode geofferd dan Kaïn, 11door hetwelk hij dgetuigenis bekomen heeft 12dat hij rechtvaardig was, alzo God 13over zijn gaven getuigenis gaf; en door hetzelve geloof14spreekt hij nog, nadat hij gestorven is.

5 Door het geloof is eHenoch 15weggenomen geweest, opdat hij den dood niet zou 16zien; en hij werd niet gevonden, daarom dat hem God weggenomen had; want vóór zijn wegneming heeft hij getuigenis gehad dat hij 17Gode behaagde.

6 Maar zonder geloof 18is het onmogelijk Gode te behagen. Want 19die tot God komt, moet geloven 20dat Hij is, en 21een Beloner is dergenen 22die Hem zoeken.

7 Door het geloof heeft fNoach, door Goddelijke aanspraak vermaand zijnde van de dingen 23die nog niet gezien werden, en24bevreesd geworden zijnde, de ark toebereid tot behoudenis van zijn huisgezin; door welke ark hij 25de wereld heeft veroordeeld, en is geworden 26een erfgenaam der rechtvaardigheid die naar het geloof is.

8 Door het geloof is gAbraham, 27geroepen zijnde, gehoorzaam geweest om uit te gaan 28naar de plaats die hij tot een erfdeel ontvangen zou; en hij is uitgegaan, niet wetende waar hij komen zou.

9 Door het geloof is hij een inwoner geweest in het land der belofte als in een vreemd land, en heeft 29in tabernakelen gewoond met Izak en Jakob, die mede-erfgenamen waren van 30dezelve belofte.

10 Want hij verwachtte 31de stad 32die fundamenten heeft, welker 33Kunstenaar en Bouwmeester God is.

11 Door het geloof heeft ook hSara zelve kracht ontvangen 34om zaad te geven, en i35boven den tijd haars ouderdoms heeft zij gebaard; overmits zij Hem 36getrouw heeft geacht Die het beloofd had.

12 Daarom zijn ook van één, 37en dat een verstorvene, zovelen in menigte geboren kals de sterren des hemels, en als het zand dat aan den 38oever der zee is, hetwelk ontelbaar is.

13 lDeze allen zijn in het geloof gestorven, 39de beloften niet verkregen hebbende, maar hebben dezelve van verre gezien en geloofd en omhelsd, en hebben beleden mdat zij 40gasten en vreemdelingen op de aarde waren.

14 Want die 41zulke dingen zeggen, betonen klaarlijk dat zij 42een vaderland zoeken.

15 En indien zij aan dat vaderland gedacht hadden 43van hetwelk zij uitgegaan waren, zij zouden tijd gehad hebben om weder te keren;

16 Maar nu zijn zij begerig naar een beter, dat is naar het hemelse. Daarom 44schaamt Zich God hunner niet, nom hun God 45genaamd te worden; want Hij had hun 46een stad bereid.

17 oDoor het geloof heeft Abraham, 47als hij verzocht werd, Izak 48geofferd, en hij die de beloften ontvangen had, heeft 49zijn eniggeborene geofferd

18 ( 50Tot denwelken gezegd was: pIn Izak zal u het zaad genaamd worden), 51overleggende dat God machtig was hem ook uit de doden te verwekken;

19 Waaruit hij hem ook 52bij gelijkenis wedergekregen heeft.

20 qDoor het geloof heeft Izak zijn zonen53Jakob en Ezau gezegend aangaande toekomende dingen.

21 rDoor het geloof heeft Jakob 54stervende een iegelijk der zonen van Jozef gezegend, sen 55heeft aangebeden, leunende56op het opperste van zijn staf.

22 tDoor het geloof heeft Jozef stervende 57gemeld van den uitgang der kinderen Israëls, en heeft bevel gegeven 58van zijn gebeenten.

23 vDoor het geloof werd Mozes, toen hij geboren was, drie maanden lang van zijn 59ouders verborgen, overmits zij zagen dat het kindeken schoon was; en 60zij vreesden het gebod des konings niet.

24 Door het geloof heeft Mozes, nu 61groot geworden zijnde, geweigerd 62een zoon van Farao's dochter genaamd te worden;

25 xVerkiezende liever met het volk Gods kwalijk behandeld te worden, dan voor een tijd 63de genieting der zonde te hebben;

26 Achtende de versmaadheid 64van Christus meerderen rijkdom te zijn dan de schatten in Egypte; want hij zag 65op de vergelding des loons.

27 Door het geloof heeft hij 66Egypte verlaten, niet vrezende den toorn des konings; want 67hij hield zich vast, als 68ziende 69den Onzienlijke.

28 yDoor het geloof heeft hij het pascha uitgericht en 70de besprenging des bloeds, opdat de verderver der eerstgeborenen hen 71niet raken zou.

29 zDoor het geloof 72zijn zij de Rode Zee doorgegaan als door het droge; *hetwelk de Egyptenaars ook verzoekende, zijn verdronken.

30 aDoor 73het geloof zijn de muren van Jericho gevallen, als zij tot zeven dagen toe 74omringd waren geweest.

31 bDoor het geloof is Rachab, 75de hoer, niet omgekomen met 76de ongehoorzamen, cals zij de verspieders 77met vrede had ontvangen.

32 En wat zal ik nog meer zeggen? Want de tijd zal mij ontbreken, zou ik verhalen dvan Gideon, een Barak, en fSimson, en gJefta, en hDavid, en iSamuël, en 78de profeten;

33 Welke door het geloof 79koninkrijken hebben overwonnen, 80gerechtigheid geoefend, 81de beloftenissen verkregen, k82de muilen der leeuwen toegestopt,

34 l83De kracht des vuurs hebben uitgeblust, m84de scherpte des zwaards zijn ontvloden, n85uit zwakheid krachten hebben gekregen, 86in den krijg sterk geworden zijn, 87heirlegers der vreemden op de vlucht hebben gebracht.

35 o88De vrouwen hebben haar doden 89uit de opstanding wedergekregen; pen anderen zijn 90uitgerekt geworden, 91de aangeboden verlossing niet aannemende, opdat zij 92een betere opstanding verkrijgen zouden.

36 En anderen hebben 93bespottingen en geselen geproefd, en ook qbanden en gevangenis;

37 rZijn 94gestenigd geworden, 95in stukken gezaagd, 96verzocht, 97door het zwaard ter dood gebracht, 98hebben gewandeld sin 99schaapsvellen en in geitenvellen; verlaten, verdrukt, kwalijk behandeld zijnde

38 (Welker de wereld 100niet waardig was), hebben in woestijnen gedoold en op bergen, en in spelonken en in de holen der aarde.

39 En 1deze allen, hebbende door het geloof getuigenis gehad, 2hebben de belofte niet verkregen,

40 Alzo God 3wat beters over ons voorzien had, 4opdat zij 5zonder ons niet zouden volmaakt worden.